Pitchen? Nooit meer.
Mijn laatste pitch is 25 jaar geleden. En de voorlaatste enkele maanden daarvoor. Die verloren we allebei. Het ging om een nieuwe woonwijk in een middelgrote gemeente. Een mooi project: communicatiebudget 5 miljoen gulden, looptijd bouw en campagne drie jaar. De briefing was hoogdravend: de RvB wilde in Elsevier en de Telegraaf adverteren en iedere Nederlander ervan overtuigen dat hij daarheen moest verhuizen. Wij deden wat we behoorden te doen: onderzoek. En vonden o.a. dat 95% van de mensheid binnen een straal van 25 km verhuist. En die andere 5% die hoef je niet te zoeken en te overtuigen: die komen toch wel. Ergo: elke uiting buiten die 25 km is weggegooid geld.
We presenteerden een doortimmerde campagne, bijsluiters en advertenties in regionale dagbladen, een substantieel deel outdoor, mooi uitgewerkte visuals, onderbouwd met klinkende cijfers. Maar we verloren de pitch. Waarom? Omdat we niet aan de opdracht hadden voldaan: we hadden geen spreads Elsevier en rondje 1/1-pagina Nederland meegenomen. Een ander bureau had het slimmer gedaan: zij hadden niets onderzocht, alleen mooie spreads gemaakt. Tada. De RvB zag zichzelf weerspiegeld in het glanzend full colour en trok zich om beurten met de presentatieborden even terug op de wc. De kleine lettertjes: ‘we gaan natuurlijk nog onderzoeken of de briefing klopt’ kwamen niet meer binnen in de rode oortjes.
Even later kregen we de kans op een vergelijkbaar project. Iets groter zelfs nog. Deze pitch kón niet mis. Want we hadden geleerd van de vorige keer. Fuck onderzoek, briefing volgen en we gaan prachtig en creatief werk maken. Groots uitgedraaid, gelamineerd, vlekkeloze presentatie. De opdrachtgever was zeer onder de indruk. Maar toch verloren we weer. ‘Te weinig onderbouwing’, luidde het commentaar. ‘Ja, maar...’ Het had geen zin. Het ene bestuur beslist zus, het andere zo. Wat er achter de schermen gebeurt, in de beslissende fase, waar je geen invloed meer hebt, dat is een grote gok. Na deze twee pitches waren we respectievelijk 15 en 10 mille armer. En zeiden we tegen elkaar: ‘Dit doen we nooit meer’. En toen moest het ergste nog komen.
Enkele maanden later stapt een oud-stagiaire binnen, die had meegewerkt aan de eerste pitch en daar in de buurt woonde. ‘Hé, wat gáááf dat die campagne toch is doorgegaan!’ - ‘Huh, Jelle, wat lul je nou?’ Bij navraag bij de opdrachtgever bleek dat het winnende bureau na onderzoek tot dezelfde conclusies was gekomen. En na consumententesten op dezelfde uitingen was uitgekomen. Als twee druppels water hingen daar ónze billboards. Stonden ónze advertenties in de kranten.
De gelijkenis tussen onze presentatie en de uiteindelijke campagne was zo groot, dat er voor ons ‘reasonable doubt’ was dat er naast gedegen en goed werk van het andere bureau ook andere krachten meespeelden. Handjeklap, achterkamertjes, vriendjes en politiek? Je komt er nooit achter. Maar zelfs als je dat alleen al dénkt - omdat het zo tot in je haarwortels voelt dat je genaaid bent - dan is dat een bevestiging van de keuze om nooit meer te pitchen.
Als opdrachtgever zijn er ook goede redenen om geen pitches uit te schrijven. Kies je bureau liever omdat ze bewezen goed werk maakten. Of gewoon omdat het klikt. Probeer het met een proefopdracht. Of desnoods met iets no-cure-no-pay. Maar niet met een pitch. Dan vertrouw je het bureau niet genoeg. En het bureau jou ook niet trouwens, want elk bureau heeft pitches op onbegrijpelijke gronden verloren. Wie ben jij, hoe presenteer jij het intern door, wie staan er achter jou, heb je een privépartner die een stem krijgt, spelen er belangen die we niet kennen, is de opdracht eigenlijk al vergeven, maar moet er nu eenmaal een procedure doorlopen worden? Al die onzekerheden schrap je als je niet met een pitch begint. Begin met een wederzijds vertrouwen, dat is de enige basis voor een goede samenwerking.